LAND VAN KORTE LONTJES
We schelden, snauwen en bumperkleven erop los en om de gevolgen malen we niet. Hufterigheid is al lang niet meer voorbehouden aan de Tokkie-achtigen. Dat komt door onze assertieve levensstijl, zeggen sociologen. Terug naar de jaren vijftig hoeven we niet, maar het kan wel anders.
Inhoud:
* Hufters zijn overal
* Onbeschoftheden beantwoorden met hufterstreken
* Hoe is collectieve hufterigheid ontstaan?
* Hufterdom: ook bij ‘eerzame burgers’
* Hufterig - dat ben je zelf
* Niet aanspreken, maar tolereren
* Assertiviteit zonder moreel besef
* Moeiteloos aanpassen aan elke context
* Cursussen ‘Liefdevol confronteren’
Hufters zijn overal
Ze snijden je af op de snelweg, of kleven als bloedzuigers aan je bumper. Ze geven een opgestoken middelvinger als ze voorbijrazen of gaan vlak voor je op hun remmen staan om je de les te lezen. Ze staan erbij te lachen, terwijl hun kinderen als kleine tirannen de hele winkel bij elkaar schreeuwen. Ze spugen respectloos vlak voor je voeten op straat of laten een keiharde boer vlakbij je oor. Ze schelden je de huid vol, als je het waagt iets te zeggen over hun hond die voor je deur op straat poept, of erger: ze bedreigen jou en je familie. Ze zijn overal om ons leven te verpesten: de hufters.
Talrijker worden de signalen dat het hufterdom aan een grote zegetocht bezig is in dit land. De lichtbakken met teksten als ‘I love rechts rijden’ langs de snelweg zijn er een direct gevolg van. Nederlandse verkeersdeelnemers blijken in amper een decennium opgeklommen tot de hufterigste van Europa. Durfden we vroeger nauwelijks de Parijse Périférique op vanwege de onbeschofte en levensgevaarlijke Franse verkeersmanoeuvres, tegenwoordig is het daar voor ons vertrouwd terrein. Op weg naar Nederland valt op de Antwerpse ring al op hoe onbeschoft Nederlandse automobilisten zich gedragen vergeleken met de Belgen.
Nu ja, zeggen we, die hufters in het verkeer, dat zijn de anderen, wij zijn altijd hoffelijk, tenzij we zo’n hufter tegenkomen natuurlijk, dan ontwaakt het beest in ons. Maar dat is nu net het probleem. Enquêtes over dit soort ergernissen laten namelijk een merkwaardige paradox zien. Bijvoorbeeld die van het Nipo van augustus jongstleden, waarin negentig procent van de Nederlanders zegt zich regelmatig te ergeren aan asociaal gedrag van anderen, met name in het verkeer. Maar tegelijk vindt 87 procent van de respondenten dat men zichzelf altijd keurig aan de regels houdt. Zouden de hufters zich werkelijk allemaal ophouden in die restcategorie van tien, vijftien procent?
Onbeschoftheden beantwoorden met hufterstreken
Een ander voorbeeld. De verkeerspolitie heeft zelfs sinds 1998 ergernisteams rondrijden, onopvallende surveillancewagens die video-opnamen maken van overtredingen uit de ergernis-toptien. Nummer één in deze toptien is al jaren het bumperkleven. In een recente enquête in De Telegraaf zegt 78 procent van de automobilisten zich hieraan te ergeren. Drie keer raden wat op nummer twee staat: ‘Onnodig op de linkerbaan rijden’, is een ergernis bij 68 procent. Hier lijkt de conclusie onontkoombaar dat er een zekere overlap moet bestaan tussen zij die zich ergeren en zij die zelf ergerlijk zijn. Of zoals een collega zegt: ‘Ik haat bumperklevers, vooral die mensen die aan mijn voorbumper kleven.’
Voor wie zich dagelijks op de weg begeeft, is dat geen opzienbarende conclusie. Heel veel, zoniet de meeste ergerlijke situaties volgen een patroon waarin de ene – al dan niet vermeende – onbeschoftheid (bijvoorbeeld onnodig links rijden) wordt beantwoord door een terechtwijzing (rechts inhalen), die weer wordt vergolden door de volgende hufterstreek (achter de inhaler blijven kleven, lichten knipperen), enzovoorts. Een onderzoek in de regio Rotterdam-Rijnmond uit 2000 concludeerde al dat het bij geweld in het verkeer – soms met dodelijke afloop – vaak gaat om confrontaties tussen ‘eerzame burgers’.
Anders dan de moderne mythe ons wil doen geloven, is hufterigheid al lang niet meer voorbehouden aan een duidelijk aanwijsbare groep asocialen, de Tokkie-achtigen, maar lijkt Nederland inmiddels collectief bekeerd tot het hufterdom. Hoe valt de snelle verhuftering van Nederland te verklaren?
Cultuursocioloog Gabriël van den Brink gaf een paar jaar geleden in het boek Geweld als uitdaging – een studie naar agressief gedrag bij jongeren – een analyse die vaak aangehaald wordt: Nederlanders hebben zich volgens hem in de afgelopen drie decenniamassaal bekeerd tot wat hij de ‘assertieve levensstijl’ noemt.
Hoe is collectieve hufterigheid ontstaan?
Wat begon als een protest tegen het autoritaire klimaat van die tijd van min of meer elitaire groepen – studenten, kunstenaars, dolle mina’s, provo’s – is inmiddels doorgedrongen tot alle lagen van de bevolking en tot alle terreinen van het leven. Van den Brink schetst een keten van factoren die daartoe bijdroegen. Ten eerste kwam er veel meer aandacht voor het gevoelsleven. Waren gevoelens vroeger een strikt private aangelegenheid, vanaf de jaren zestig moesten ze met kracht tot uitdrukking gebracht worden. We rekenden af met de cultuur van schaamte. Een bekende boektitel uit die jaren, Ik ben OK, jij bent OK, geeft dat mooi weer. Dat had op de eerste plaats gevolgen voor het gezinsleven.
In de opvoeding verschoof het accent van straffen en corrigeren naar begripvolle aandacht en stimuleren. De machtsbalans tussen ouders (maar ook leraren) en kinderen, schrijft Van den Brink met gevoel voor understatement, ‘verschoof in het voordeel van de kinderen’. Daarbij kwam dat het kindertal drastisch daalde dankzij het beschikbaar komen van voorbehoedsmiddelen, en het verschijnsel van het ongewenste kind een zeldzaamheid werd. De gemiddelde hoeveelheid ouderlijk liefde en aandacht per kind steeg daardoor sterk, met als gevolg dat het zelfvertrouwen van generaties van na de jaren zestig enorm is toegenomen.
In de jaren tachtig en negentig, toen de welvaart sterk begon te stijgen, en ook de materiële klassenverschillen grotendeels verdwenen, en steeds meer kinderen een hogere opleiding konden volgen, bleek de stap van zelfvertrouwen naar assertiviteit maar een kleine. Een van de eerste slachtoffers van deze ontwikkeling is volgens Van den Brink de karaktereigenschap bescheidenheid, een van de belangrijkste kenmerken van de beschaafde persoonlijkheid. Hij legt een rechtstreeks verband tussen de toegenomen assertiviteit van de Nederlanders en hufterigheid. Immers, hoe groter ons gevoel van eigenwaarde, des te meer respect we eisen van anderen. Maar omdat die anderen hetzelfde doen, wordt de kans op botsingen groter.
Onze ego’s zijn enorm gegroeid, maar tegelijk kwetsbaarder geworden. En die combinatie is volgens de Amerikaanse psycholoog Roy Baumeister, een autoriteit op het gebied van gewelddadig gedrag, de grootste oorzaak van agressie in onze samenleving. Zo voelen mannen die hun vrouw slaan zich bijna altijd gekrenkt in hun trots. Ook hufterigheid, als milde vorm van agressie, is volgens Van den Brink een rechtstreeks gevolg van onze toegenomen eigenwaarde.
Hufterdom: ook bij ‘eerzame burgers’
Dat het hufterdom niet is voorbehouden aan traditionele ‘asocialen’, blijkt niet alleen uit ons weggedrag. Zo zijn het ook eerzame burgers die tegenwoordig bij het minste of geringste verhaal komen halen op de school van hun kind. Uit onderzoek van Intomart van september blijkt dat een kwart van alle leerkrachten in het basisonderwijs het afgelopen jaar te maken heeft gehad met agressie van ouders: schreeuwen, uitschelden, vastpakken en duwen, slaan en stompen. En het gaat hier dus niet om scholen in achterstandswijken: de geconstateerde agressie houdt geen enkel verband met de sociale klasse van de ouders.
Hoogleraar pedagogie Micha deWinter: ‘Je moet eens op de Gooise matras gaan luisteren wat die ouders daar allemaal tegen leerkrachten zeggen. Dat zijn hoogopgeleide, goedgebekte mensen met een assertieve levensstijl, die hebben een houding van “wie denk jij wel niet dat je bent met je pabo, dat je mij durft te vertellen wat goed is voor mijn kind”.’ Of neem de schokkende verhalen over de hinder die ambulancepersoneel tegenwoordig ondervindt bij het uitoefenen van zijn nobele taak. ‘Vroeger stonden we gewoon met draaiende motor als we snel weg moesten, dat is er nu echt niet meer bij’, zei een broeder van de Regionale Ambulancevoorziening Utrecht tegen een journalist van het weekblad Elsevier. ‘Alles wordt gejat. Helmen, mobiele telefoons, handschoenen. Zelfs het schermpje van het navigatiesysteem is wel eens van een ambulancemotor geschroefd.’
Omstanders bemoeien zich agressief met de te verlenen hulp. ‘Ben je de ademhaling aan het controleren, roepen de omstanders: je moet @!#$ naar die enkel kijken!’ De broeders hebben steeds meer moeite om door het verkeer te geraken, mensen gaan niet meer opzij, ook niet voor zwaailichten en sirenes. Nog erger, als ze de weg blokkeren om bijvoorbeeld iemand te reanimeren, kunnen ze rekenen op ongeduldig claxonneren: duurt het nog lang? Ik moet erdoor!
We zouden dezelfde verhalen kunnen vertellen over andere beroepsgroepen die rechtstreeks met klanten of publiek te maken hebben: agenten, conducteurs, huisartsen, advocaten, winkel- en horecapersoneel, balie- en callcentermedewerkers. Allemaal hebben ze de toenemende agressie van doodgewone burgers aan den lijve ondervonden en volgen ze cursussen om weerbaarder te worden tegen onbeschofte, dreigende, spugende en schoppende medemensen.
Hufterig - dat ben je zelf
Mensen als u en ik, die het op hun werk of thuis niet in hun hoofd zouden halen om zo’n toon aan te slaan, maar die voor een loket opeens kunnen veranderen in onredelijke monsters. Als wij ons ergeren aan hufterigheid, zouden we op de eerste plaats moeten beseffen dat hufterig gedrag niet voorbehouden is aan ‘de anderen’, maar dat we ons er in de ogen van anderen ook regelmatig schuldig aan maken, ook al gaan we in onze werk- en vriendenkring door voor uiterst beschaafde burgers.
Zo noemt socioloog Bas van Stokkom, die verbonden is aan het centrum voor ethiek van de Radboud Universiteit, als veelvoorkomende vorm van hufterigheid het onvermogen van veel hoogopgeleiden – die vaak in competitieve en resultaatgerichte omgeving werken – om zich aan te passen aan het tempo en de omgangsvormen van veelal lager opgeleide en meer gezagsgetrouwe burgers. Het klagen over slechte dienstverlening bijvoorbeeld, en ook het openlijk schofferen van obers of baliepersoneel, heeft onder deze groep een hoge vlucht genomen.
Overheidscampagnes die op dit gedrag wijzen, zoals de Sire-campagne ‘Kort Lontje’ en de ‘I Love rechtsrijden’- campagne kunnen daarbij wel degelijk bijdragen aan de bewustwording, denkt Van Stokkom. Het geklaag in de media over de betutteling van dergelijke campagnes ten spijt, voelt een grote meerderheid van de Nederlanders er zich blijkens enquêtes wel degelijk door aangesproken.
De ontwikkeling naar mondigheid en zelfstandigheid in het gezin, werd vooral in de jaren zeventig en tachtig nog eens danig versterkt door de politiek. De historicus James Kennedy betoogde in Nieuw Babylon in aanbouw, zijn boek over Nederland in de jaren zestig, dat de bestuurlijke elite hier, anders dan elders in Europa, de progressieve ideeën van de protestgeneratie geruisloos overnam. Nederland werd een progressief gidsland, democratisering en mondigheid van de burgers werden de nieuwe bestuurlijke idealen. Op autoritair gedrag en het morele appèl, ‘het geheven vingertje’, kwam een taboe te liggen.
Niet aanspreken, maar tolereren
Net als kinderen in het gezin, mochten burgers niet meer gemaand worden, maar hoogstens geleid, of liever nog: verleid. Deze ge- en verboden golden ook de burgers onderling. We accepteren niet langer dat iemand ons aanspreekt op ons gedrag en omgekeerd waken we ervoor anderen op hun gedrag aan te spreken. De individualisering, ooit gepropageerd om het individu te beschermen tegen de controle van kerk en staat, mondde uit in een atomisering van de maatschappij, waarbij we buiten de beperkte kring van familie, vrienden en collega’s niet meer bij elkaar betrokken zijn.
Onder het mom van politieke correctheid, tolerantie en ruimdenkendheid, keken we liever de andere kant op. ‘Moet kunnen’ werd een gevleugelde uitspraak in het Nederland van de jaren tachtig. Hand in hand daarmee rukten egalitarisme en relativisme op vanuit de links progressieve wetenschap. Criminelen en asocialen werden in toenemende mate gezien als slachtoffers; hetzij van een oneerlijke maatschappij, hetzij van een psychologische afwijking. Daarmee verdween het morele oordeel over het gedrag van de ander, iets wat in de jaren vijftig nog aan de orde van de dag was, vrijwel geheel uit de samenleving.
De Britse psychiater Theodore Dalrymple, die tien jaar in een ziekenhuis in een van de ergste achterstandswijken van zijn land werkte, betoogt in zijn boek Leven aan de onderkant dat deze progressieve uitbanning van de moraal precies het tegenovergestelde bewerkstelligde van wat zij beoogde. Doordat progressieve sociale wetenschappers asocialen en criminelen systematisch als slachtoffer opvoeren, is deze klasse dat zelf ook gaan geloven, meent Dalrymple.
In zijn boek beschrijft hij de treurige stoet die hij gedurende tien jaar in zijn praktijk voorbij zag komen: langdurig werklozen, verslaafden, alcoholisten, criminelen en vrouwenmishandelaars (meestal een combinatie) die hun daden in perfect welzijnsjargon weten te verklaren uit hun eigen slachtofferschap. Het begrip eigen verantwoordelijkheid is in hun verhalen geheel afwezig, wel maken ze maximaal gebruik van de rechten die de welvaartsstaat hen biedt. En niemand die hen corrigeert. Zo bezien is de familie Tokkie de geslaagde uitkomst van het progressieve project om de burgers te bevrijden van het knellende autoritaire keurslijf van de jaren vijftig.
Assertiviteit zonder moreel besef
Socioloog Bas van Stokkom herkent het verhaal van Dalrymple ook in Nederland. ‘Die hele progressieve bevrijding van de moraal lijkt vooral bedoeld geweest te zijn voor de middenklasse, die heus wel beseft dat vrijheid samen moet gaan met verantwoordelijkheid. Bij marginale sociale groepen ontbreekt dat besef en dan is het effect desastreus.’ Assertiviteit zonder moreel besef kan dan volgens Van Stokkom juist leiden tot een houding van ‘ik wil alles en ik wil het nu en niemand houdt me tegen’; een recept voor een carrière in de criminaliteit.
Van Stokkom pleit net als Van den Brink voor de terugkeer van een beschavingsoffensief, zoals dat tot in de jaren zestig gevoerd werd voor zwakkere groepen. Maar daarmee bedoelen de sociologen niet een terugkeer naar de patriarchale samenleving van de jaren vijftig, zoals Balkenende en de conservatieve Burke-stichting voor ogen hebben. Wat dan wel? Van Stokkom: ‘Je zou de zelfredzaamheid in wijken kunnen bevorderen. In Engeland bijvoorbeeld zijn zogeheten youth offender panels voor jongeren die voor het eerst met justitie in aanraking komen, en waarin mensen van de politie, het welzijnswerk en de kinderbescherming, maar ook vrijwilligers zitting hebben. Een paar mensen uit zo’n panel fungeren vervolgens als een soort buddy die jongeren begeleiden en voorkomen dat ze afglijden naar de criminaliteit.’
Ook is Van Stokkom een aanhanger van de zogeheten restorative justice-beweging, die vooral in de Angelsaksische wereld schoolmaakt. Restorative justice behelst het oplossen van conflicten door middel van mediation, dat in Nederland bij buurtconflicten al op grote schaal wordt toegepast. ‘Maar ook conflicten op scholen lenen zich er goed voor. Het idee is dat je bij conflicten alle betrokkenen in een soort ‘burgerrechtbank’ laat plaatsnemen, zij het dan zonder rechter, waarbij alle partijen tevoren afspreken dat ze zich aan bepaalde regels houden.
Sommige scholen hanteren dit al bij uit de hand gelopen pesterijen. Het grote voordeel ervan is dat daders zich in die kring moeten verantwoorden en dat de afspraken beter beklijven dan een straf die opgelegd wordt door een autoriteit.’
Moeiteloos aanpassen aan elke context
Dat we langzaamaan genoeg krijgen van onbeschofte omgangsvormen blijkt uit de toenemende belangstelling voor autoritaire manieren van opvoeden. Opvoedprogramma’s als The Nanny zijn zeer populair, vooral bij jonge ouders. Ook voor de terugkeer van autoritaire, dus duidelijke, verhoudingen op het werk groeit het begrip, getuige het succes van boeken als Uit met de pret van Judith Mair. Maar juist nu het besef groeit dat we wel erg ver doorgeschoten zijn in onze assertieve levensstijl en de bereidheid toeneemt om ons gedrag te veranderen, staan we vaak met lege handen.
‘Vroeger hadden wij een tweede natuur waarmee we precies aanvoelden wat onze plaats in de wereld was. Nu hebben we een derde natuur ontwikkeld; een die per situatie inschat welke rol we moeten spelen en of iets geoorloofd is of niet’, zegt socioloog Cas Wouters, die voor het Centraal Planbureau een studie schreef over macht en gezag in de afgelopen 25 jaar. ‘Mensen die automatisch regels opvolgen zijn er bijna niet meer. We zijn sociaal enorm veel flexibeler geworden.’
Volgens zijn collega Bas van Stokkom lijden we daardoor aan ‘multifrenie’: we ontwikkelen niet langer een consistente karakterkern, maar passen ons moeiteloos aan elke context aan. Door de week zijn we behulpzame en hardwerkende collega’s, in het weekend zijn we misschien relschoppende hooligans, zoals de Amsterdamse huisvader Carlo Picornie die in 1997 de dood vond bij voetbalrellen. ‘We zijn ‘burgers zonder eigenschappen geworden’, hoe zouden we dan van anderen kunnen eisen dat ze voorspelbaar deugdzaam gedrag vertonen?’
Cursussen ‘Liefdevol confronteren’
We weten daardoor domweg niet meer hoe we mensen op hun gedrag moeten aanspreken. De snel stijgende populariteit van allerhande kliklijnen is daar een symptoom van. Drie decennia van taboeïsering van bemoeizucht en de afschaffing van de moraal hebben hun werk grondig gedaan. ‘Vanochtend in de metro spuugde iemand vlak voor me op de grond. Zó onbeschoft, maar ja, wat doe je eraan?’, zegt sociaal psycholoog en communicatietrainer Paula Gruben. De vraag is enigszins retorisch, want Gruben weet als een van de weinige Nederlanders inmiddels heel goed hoe je irritant en overlastgevend gedrag te lijf gaat.
Met collega Simone van Slooten verzorgt ze dit jaar een serie workshops onder de titel ‘Liefdevol Confronteren’, die bekendheid kregen als ‘antihuftercursussen’. Gruben en Van Slooten hebben jarenlange ervaring in het trainen van personeel in het onderwijs, de zorg en het openbaar vervoer in het omgaan met agressie. Maar als inwoners van respectievelijk Amsterdam en Rotterdam, waar de assertiviteitscultuur op straat regeert, merkten beiden dat veel gewone burgers ook wel eens iets aan zo’n cursus zouden kunnen hebben.
Gruben: ‘Balkenende hamert voortdurend op het herstel van normen en waarden en “je verantwoordelijkheid nemen als burger”. Maar hoe dóe je dat dan? Hoe ga je om met een buurman die zijn hond op je stoep laat kakken? Of die zijn muziek op volume tien heeft staan? De meeste mensen hebben geen idee. Ze hebben terecht de angst dat de ander wel eens agressief zou kunnen reageren. De meesten hebben al een of meer nare ervaringen achter de rug.’ Dat was voor hen de aanleiding om in maart van dit jaar te beginnen met de cursus. ‘We noemen het bewust geen assertiviteitstraining, want voor sommige cursisten is juist hun assertiviteit het probleem. Het is juist dat assertieve gedrag dat de agressie oproept.’
Gruben leert haar cursisten vooral om hun emoties te scheiden van de feiten bij het confronteren van de hufter, en eerst goed na te denken over wat zij met hun actie willen bereiken. ‘Als je iemand aanspreekt in de trein met “hé, zit jij daar nou te roken, dat mag hier niet”, stel je je vermanend en autoritair op en zal de ander waarschijnlijk de kont tegen de krib gooien. “Ik zie dat je zit te roken”, is een veel betere opening, daarmee stel je je oordeel uit. Ook is het belangrijk om bij de feiten te blijven, om discussies te vermijden. Als je zegt dat jíj er last van hebt, valt daar geen speld tussen te krijgen.’
Gruben kreeg meermalen de verontwaardigde opmerking te horen waarom zij haar antihuftercursus Liefdevol Confronteren niet aan de hufters zelf gaf. ‘Da’s een goeie’, dacht ze nog, ‘het zou mooi zijn als men de hufters kon dwingen om naar ons toe te komen.’ Maar even later besefte ze dat dat niet het goede antwoord was: ‘Die hufters dat zijn wij natuurlijk zelf.’
15 november 2005
Auteur: Bart van Oosterhout
http://www.intermediair.nl/artikel.jsp?id=190406